- bear
- n. beer--------v. bevallen--------v. dragen; dulden; verdragen; bijstaan; leidenbear1[ beə] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud: in betekenis 0.1 ook bear〉1 beer2 ongelikte beer ⇒ bullebak3 baissier ⇒ baissespeculant→ soresore/————————bear2〈bore [bo:], borne [bo:n]〉I 〈onovergankelijk werkwoord〉1 houden 〈van ijs〉2 dragen 〈van muur〉3 vruchten voortbrengen ⇒ vruchtbaar zijn4 (aan)houden 〈van richting〉 ⇒ (voort)gaan, lopen5 druk uitoefenen ⇒ duwen, leunen6 〈+(up)on〉invloed hebben (op) ⇒ van invloed zijn (op), betrekking hebben (op)7 liggen ⇒ gelegen zijn8 à la baisse speculeren♦voorbeelden:4 bear (to the) left • s afslaanbear near • naderen5 bear back • achteruitwijkenbear hard/heavily/severely (up)on • zwaar drukken op 〈figuurlijk〉II 〈overgankelijk werkwoord〉1 dragen2 (over)brengen3 vertonen ⇒ hebben4 hebben/voelen voor ⇒ toedragen, koesteren5 verdragen ⇒ dulden, uitstaan6 voortbrengen ⇒ baren7 opbrengen ⇒ geven 〈rente〉8 uitoefenen9 drijven ⇒ duwen, drukken10 〈geldwezen〉de prijs doen dalen van♦voorbeelden:1 bear fruit • vruchten voortbrengen; 〈figuurlijk〉vruchten afwerpenbe borne away • meegesleept wordenbear away/off a prize • een prijs in de wacht slepen3 a word bearing several meanings • een woord dat verschillende betekenissen heefthis letter bore no signature • zijn brief was niet ondertekendbear signs/traces of • tekenen/sporen vertonen van5 his words won't bear repeating • zijn woorden zijn niet voor herhaling vatbaar6 she has borne him two sons • zij heeft hem twee zonen geschonkenborne by • geboren uit7 bearing capital • dragend kapitaal¶ bear oneself with dignity • zich waardig gedragen
English-Dutch dictionary. 2013.